Alleen

Alleen - shortthrill Titia Schut

Foto: Keenan Constance via Pexels

Als Ingrid midden in de nacht wakker schrikt van een geluid weet ze meteen dat ze alleen is.

‘Peter, waar ben je?’ fluistert ze zachtjes, maar er komt geen antwoord. Zij is wel vaker midden in de nacht klaarwakker, maar Peter ligt altijd in een diepe slaap. En nu is hij weg. Waar is hij?

Ze knipt het bedlampje aan. De plek naast haar in bed is leeg. Zijn dekbed is open geslagen, maar het kuiltje in zijn kussen voelt nog warm aan.

Er klinkt een klap. Daarna is het doodstil in het appartement. Met bonzend hart wacht ze of er nog meer geluiden volgen. Wat gebeurt er? Is er iets met Peter? Is hij gevallen in de badkamer?

Vliegensvlug stapt ze uit bed. Haar been stoot ze tegen het zwarte metaal aan. Shit, stom bed. Het was Peters keuze na veertig jaar huwelijk, niet de hare.

Weer klinkt er gestommel. Doodstil blijft Ingrid even staan, rillend in haar witte big shirt met in zwarte letters I’m your darling erop. Als het stil blijft haast ze zich naar de badkamer, maar daar is het donker en Peter is er niet. Een harde dreun klinkt. Dat lijkt uit de woonkamer te komen.

Ze duwt de woonkamerdeur, die op een kier staat, verder open. Streepjes licht van de galerijverlichting schijnen door de horizontale grijze jaloezieën. 

Haar man ligt op de grond, in elkaar gedoken. Zijn gezicht is van pijn vertrokken, terwijl hij met twee handen zijn buik vasthoudt. Op zijn witte t-shirt zit een rode vlek. Rood als bloed.

‘Peter!’ Ze rent naar hem toe. Nu pas valt het haar op dat hij in een enorme plas bloed ligt. Verschrikt ademt ze in. Is Peter..?

Snel scant ze de kamer. Verderop ligt een verhuisdoos, die na twee maanden nog niet is uitgepakt, open op de vloer met de inhoud ernaast. Een grote plant ligt omver getrokken met een spoor van zwarte potgrond. De nieuwe zwartleren bank en de twee rode stoelen staan er nog net zo bij als eerst.

Bij het lange dressoir aan de wand tegenover haar ontwaart ze een figuur die voorovergebogen in een van de lades rommelt. Een inbreker?

‘Shit!’ klinkt het als hij haar ziet.

‘Wat ben jij aan het doen?’ roept Ingrid boos.

De figuur draagt zwarte kleding en een bivakmuts. In de gaten staan zijn ogen opengesperd. In een flits trekt hij een mes tevoorschijn en steekt het naar haar uit. Hij maait er meerdere malen mee alsof hij in paniek is.

‘Mens, wat doe jij hier? Maak dat je wegkomt.’

Met een snelle handbeweging stapt hij verder naar haar toe. Twee rode voetstappen blijven achter op het nieuwe witte vloerkleed.

Het volgende moment zet hij nog een stap dichterbij met het mes op haar gericht. Hij is iets groter dan zij, maar fijngebouwd. Ingrid blijft hem strak aankijken. Die moet ik wel aankunnen.

Boos zegt ze: ‘Wat kom je hier doen? Er valt hier niets te halen, hoor.’

‘Maarre…’

‘En Peter, mijn Peter. Heb jij hem neergestoken? Waarom?’

De inbreker zegt niets.

‘Wat een loser ben je. Wat denk je wel?’ Ingrid loopt met gebalde vuisten op hem af. ‘Scheer je weg of…’ Ze geeft hem een karatetrap in zijn kruis, ondertussen een luide schreeuw slakend zoals ze geleerd heeft. Op dit moment komt haar hobby goed van pas.

Het mes vliegt door de lucht en valt met een klap op de vloer. Met een kreun buigt de man zich voorover, zijn handen voor zijn geslacht, maar hij herstelt zich snel.

‘Sorry dat ik..,’ begint hij, maar Ingrid springt op hem af en slaat hem met beide vuisten op zijn borst. Hij pakt haar bovenarmen vast. Ze wringt zich los en blijft slaan.

‘Kom op, laat me je gezicht zien!’ Ze trekt de bivakmuts van zijn hoofd.

In de streepjes licht ziet ze zijn bleke gezicht. Ze gilt.

‘Nee, het is niet waar! Ben jij Wesley?’ Verschrikt houdt ze haar mond. Is het echt haar zoon die ze jaren niet meer hebben gezien? Dat was beter van niet, omdat hij… Toch weet haar moederhart meteen dat hij het is.

Nadenkend zegt ze: ‘En nu breek je bij ons in? Hoe weet jij dat wij hier wonen? We hebben ons nieuwe adres niet aan jou gegeven.’

‘Maar ik wist echt niet dat jullie hier…’

‘Wij kunnen geen contact meer hebben met onze verslaafde zoon. Dat heb ik ook tegen Peter gezegd.’

‘Nee, maar ik wel met…’ begint de inbreker.

Ingrid schrikt op als ze gekreun hoort. Peter beweegt.

‘Je leeft nog!’

Peter mompelt iets, maar ze verstaat hem niet. In drie snelle stappen staat ze naast zijn lichaam. Ze kijkt goed waar ze haar voeten neerzet om het bloed te ontwijken.

‘Gelukkig, je bent niet dood!’

Haar man doet een poging om iets te zeggen en ze buigt naar hem toe.

‘Wat is er? Ik ben bij je. Wat zeg je, Peter?’

Maar hij kijkt niet naar haar, maar achter haar. Als ze haar hoofd omdraait weet ze naar wie: Wesley.

Peter fluistert: ‘Ik vertrouwde je, Wes. En je steekt me neer. Waarom, zoon? Ga nu!’

‘Maar, pa, je had beloofd…’

Ingrid vraagt verbaasd: ‘Heb jij nog contact, Peter? Ik heb gezegd dat het beter is van niet. Hij is niet te vertrouwen.’

Ze raapt het gevallen mes op en loopt naar Wesley. Niemand komt aan haar Peter, helemaal niemand. Zelfs hun zoon niet. Ze voelt zich sterk als een leeuwin. Nog nooit is ze ergens zo zeker van geweest. Snuivend ademt ze in en roept: ‘Niemand neemt Peter van mij af. Niemand!’

Zilveren vlekjes glinsteren als ze met het mes steekt. Na drie doffe klanken en een zucht is het doodstil.

Ingrid haalt een trillende hand door haar korte haren en kijkt naar Peter. Ze zijn weer met z’n tweetjes, zoals het hoort. Maar als ze hem zo stil ziet liggen weet ze het meteen: het is te laat.

Haar schouders en hoofd zakken omlaag. Een traan rolt over haar wang.

Ze is moederziel alleen.

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *